BESCHERMING TEGEN WARMTEVERLIES EN BOUWSCHADE
Luchtdichting is niet alleen nodig, het is onontbeerlijk. Een goede luchtdichting sluit immers alle kieren af die in uw woning bestaan omwille van aansluitingen van ramen, doorvoeren van kabels en afvoerbuizen en openingen in uw constructie. Ook transport van vocht (damp) naar uw constructie-elementen en isolatie wordt zo tegengegaan.
De warmte-isolatie scheidt het binnenklimaat van het buitenklimaat. Het temperatuurverschil tussen beide klimaatzones probeert via luchtstroming een evenwicht te bereiken. Daarbij stroomt ’s winters de warme lucht via de isolatieconstructie uit het gebouw naar buiten. Het luchtdichtingsvlak verhindert deze stroming, de zogeheten convectie, en aldus verlies van warme lucht naar buiten. Daarbij wordt de binnenruimte niet hermetisch, zoals bij een plastic zak, van de buitenlucht afgesloten. De uitwisseling van lucht van binnen naar buiten blijft plaatsvinden via diffusie.
Indien binnenlucht ongeremd door de warmte-isolatie zou stromen, zou deze bij het steeds verder naar buiten stromen steeds meer afgekoeld worden en tenslotte condens worden. Vocht en condensvocht kunnen aan de constructie aanmerkelijke bouwschade toebrengen. Statische bouwelementen kunnen verrotten en hun draagvermogen verliezen.
Een damprem- en luchtdichtingsvlak aan de binnenzijde van de warmte-isolatie:
Goede luchtdichting is zo belangrijk dat het zwaar meetelt in de bepaling van het E-peil van uw woning.
Luchtdichte constructies zijn energie-efficiënt. Zij zorgen voor een optimale werking van de warmte-isolatie. Dat reduceert de verwarmingskosten en de CO2-emissie en beschermt zo tegelijkertijd uw portemonnee en het klimaat.
KLEINE OORZAKEN, GROTE GEVOLGEN
Zelfs minuscule lekkages in het luchtdichtingsvlak, zoals die bijvoorbeeld als gevolg van gebrekkige verlijming of ondeugdelijke aansluiting van damprem- en luchtdichtingsbanen ontstaan, laten de warme binnenlucht snel naar buiten ontwijken. Voor de bouwheer betekent dat hogere verwarmingskosten en een verminderd rendement van de warmte-isolatie. Bovendien komt aanmerkelijk meer CO2 vrij, dan bij verwarming van een luchtdicht gebouw noodzakelijk zou zijn.
VERGELIJKING LUCHTDICHT – ONDICHT
Het Institut für Bauphysik te Stuttgart heeft een 1 x 1 m grote warmte-isolerende constructie met een isolatiedikte van 14 cm onderzocht. Bij de voegenvrije, luchtdichte uitvoering bleek het vooraf berekende isolatievermogen van 0,30 W/m²K te worden bevestigd. Heeft dezelfde constructie een slechts 1 mm brede voeg in het luchtdichtingsvlak, daalt de U-waarde naar 1,44 W/m²K. Er gaat dus bijna 5 x meer warmte verloren dan bij de luchtdichte constructie.
ONDICHTE GEBOUWSCHIL: HOGE VERWARMINGSKOSTEN
Voor een huis met 80 m² woonoppervlak en een gebrekkige luchtdichting is evenveel verwarmingsenergie nodig als voor een lichtdicht huis met ca. 400 m² woonoppervlak. Bij nog bredere voegen of een groter luchtdrukverschil tussen binnen en buiten treedt via de voegen een nog aanmerkelijker warmteverlies op.
Dat kan er zelfs toe leiden dat huizen bij hevige vorst en hoge winddruk niet langer toereikend verwarmd kunnen worden, ook al werd de U-waarde van de isolatie correct berekend. Voegen in dampremmen zijn energietechnisch vergelijkbaar met een doorlopende voeg tussen het vensterkozijn en het metselwerk, die in de regel niet wordt getolereerd, omdat het effect daarvan onmiddellijk voelbaar is.
LUCHTDICHTE GEBOUWSCHIL: LAGE VERWARMINGSKOSTEN
Huizen in Midden-Europa benodigen gemiddeld 22 liter olie resp. 220 kWh Gas per m² woonoppervlak voor de binnenverwarming. Ter vergelijking: een huis, gebouwd volgens de actuele warmte-isolatie-eisen, verbruikt slechts 3 liter olie/m² woonoppervlak, een passiefhuis zelfs slechts 1 liter. Voorwaarde is daarbij altijd een luchtdichte gebouwschil.
Bouwschade door rot en schimmel dreigt, wanneer vochtigwarme lucht ’s winters bijv. door voegen in het damprem- en luchtdichtingsvlak in de warmte-isolatieconstructie binnendringt en grote hoeveelheden condensvocht ontstaan. Luchtdichte constructies helpen dit te voorkomen.
OORZAAK VAN CONDENSVOCHT
Voor een aangenaam woonklimaat dient ruimtelucht met een temperatuur van 20°C een relatieve luchtvochtigheid van ca. < 50 % te hebben. Dat komt overeen met 8,65 g water per kubieke meter lucht. Stroomt deze warme ruimtelucht ’s winters via voegen in het luchtdichtingsvlak naar buiten, koelt deze in het traject via de warmte-isolatie naar buiten steeds verder af. Koude lucht kan echter minder vocht opnemen dan warme lucht. De dauwpunttemperatuur van 20 °C warme lucht met een relatieve luchtvochtigheid van 50 % ligt bij 9,2 °C. wordt deze onderschreden wordt condens gevormd. Bij afkoeling naar –10 °C condenseren per kubieke meter lucht 6,55 g vocht in de constructie.
VERGELIJKING VAN DIFFUSIE EN CONVECTIE
Het Institut für Bauphysik te Stuttgart heeft een 1 x 1 m grote warmte-isolerende constructie met een isolatiedikte van 14 cm onderzocht. Bij voegvrije inbouw van een damprem- en luchtdichtingsbaan met een diffusieweerstand (sd-waarde) van 30 m kon de van te voren berekende vochtintreding door diffusie van 0,5 g water/m² en dag worden bevestigd. Heeft dezelfde constructie een slechts 1 mm brede voeg in het damprem- en luchtingsvlak, stroomt 800 g water/m² en dag in het bouwelement. Deze luchtstroming wordt convectie genoemd.
Door convectie dringt dus 1600 x meer vocht naar binnen dan door diffusie. Convectie is het gevolg van gebrekkige luchtdichting.
DIFFUSIE
Diffusie treedt op door het drukverschil tussen binnen en buiten. Daarbij geschiedt de diffusie niet via de voegen, maar doordat de lucht door een monolitische materiaallaag stroomt. De diffusie verloopt in de regel ’s winters van binnen naar buiten en ’s zomers van buiten naar binnen.
De vochtpenetratie in de constructie is afhankelijk van de diffusieweerstand (sd-waarde) van het materiaal. Een damprem met een sd-waarde van 2,3 m laat in de winter volgens DIN 4108 per dag ca. 5 g vocht per vierkante meter in de constructie binnendringen.
CONVECTIE
Verplaatst de lucht zich stromingsgewijs spreekt men van convectie. Oorzaak van convectie is meestal een ondeugdelijk luchtdichtingsvlak (niet met elkaar verlijmde of niet luchtdicht op aangrenzende bouwelementen aangesloten damprembanen). Convectie wordt in gang gezet door het temperatuurverschil tussen de binnenruimte en het buitenklimaat, waardoor een drukverschil optreedt dat door luchtstroming naar vereffening streeft.
FLANKDIFFUSIE
Vocht dringt via de flanken van bouwelementen naar binnen. Het flankdeel is in de regel luchtdicht, maar heeft een lagere sd-waarde dan de damprem. Voorbeeld: Verbindende, luchtdicht gepleisterde metselwerkwand. Zijn aan de buitenzijde diffusiedichte constructies aan de binnenzijde van dampremmen voorzien, die geen of slechts een geringe terugdroging mogelijk maken, dreigt vochtophoping en daardoor bouwschade ook bij een luchtdichte uitvoering. Intelligente luchtdichting biedt hier een duidelijk hogere vochtwerendheid voor bouwelementen.
VOCHTIGE BOUWMATERIALEN
Ook via vochtige bouwmaterialen kan veel water in de constructie binnendringen. Bij een dak met 6/22 spanten, e=70 cm en een houtgewicht van 500 kg/m³ beloopt het gewicht aan hout per vierkante meter ca. 10 kg. Bij droging van het hout komen aldus de volgende hoeveelheden water per vierkante meter vrij
bij 1 % droging 100 g water/m²
bij 10 % droging 1000 g water/m²
bij 20 % droging 2000 g water/m²
Luchtdichting beschermt tegen schimmelvorming, verhindert te droge binnenlucht in de winter en houdt ’s zomers de woonruimte langer koel.
SCHIMMELVORMING
Zodra vochtige, warme binnenlucht via een gebrekkig dichtingsvlak een bouwelement binnendringt, dreigt condensneerslag, met schimmelgroei als gevolg. Veel schimmels produceren als secundaire stofwisselingsproducten gifstoffen, o.a. MVOC (vluchtige organische verbindingen) en sporen, die schadelijk zijn voor de gezondheid. Schimmels gelden als allergieverwekker nummer één. Daarbij maakt het niet uit, of de MVOC’s of de schimmelsporen via de voeding, dus via de maag, of via de longen met de lucht in het lichaam geraken. Contact met schimmels dient daarom beslist te worden vermeden.
IN DE WINTER: BINNENLUCHT NIET DROOG
Het dikwijls waar te nemen verschijnsel van droge binnenlucht gedurende de winter vindt zijn oorzaak in het feit dat koude buitenlucht via kieren en voegen het huis binnendringt. Zodra de koude lucht door de binnenverwarming wordt verwarmd, daalt haar relatieve vochtigheid.
Huizen met een slechte luchtdichting neigen daarom ’s winters naar een droge binnenlucht, waarbij de vochtigheidsgraad zelfs met bevochtigingsapparatuur nauwelijks valt te verhogen. Het gevolg is een onbehaaglijk woonklimaat.
EEN VOORBEELD
-10 °C koude lucht kan bij 80 % rel. luchtvochtigheid (standaard winterklimaat buitenshuis conform DIN 4108-3) maximaal 1,7 g/m³ vocht opnemen. Wordt deze lucht naar 20 °C (standaard winterklimaat binnenshuis) verwarmd, daalt de rel. luchtvochtigheid naar 9,9 %.
Deze waarde is voor een gezond woonklimaat duidelijk te laag. Als aangenaam wordt in het algemeen een relatieve luchtvochtigheid van 40 – 60% ervaren.
IN DE ZOMER: RUIMTES LANGER KOEL
Voor de zomerse warmtebescherming worden de faseverschuiving en de amplitudedemping berekend. Daarbij wordt uitgegaan van een luchtdichte warmte-isolatieconstructie, waarin de warmte zich porie voor porie naar voren moet werken. Voegen en kieren in het luchtdichtingsvlak leiden ertoe dat als gevolg van het hoge temperatuur- en dus hoge drukverschil een luchtstroom van buiten naar binnen en aldus een hoge luchtuitwisseling plaatsvindt.
Een warmte-isolatie met een gebrekkig luchtdichtingsvlak kan niet meer bijdragen aan een goede zomerse warmtebescherming.
Er ontstaat een onaangenaam, te warm binnenklimaat.
Betaalmethoden
Keurmerken